|
10 november 2005 Kauwgom
Ik zucht en kijk nog eens naar buiten, nog even en dan rijdt de trein Utrecht centraal binnen, mijn eindstation. Het sussende ritme van de trein en het dode moment tussen begin- en eindstation zijn bijzonder geschikt om een boek te lezen. Het laatste jaar ben ik tijdens mijn reizen dan ook onafgebroken vergezeld door een hele schare aan schrijvers. De trein begint af te remmen, en langzaam zie ik de kleine arbeidershuisjes het begin van Utrecht inluiden. Mijn boekenlegger plaats ik netjes in de gleuf tussen de pagina die ik net uitgelezen heb, en de pagina waar ik morgen weer mee verder ga, het boek stop ik in mijn tas, dan pak ik mijn jas van het haakje, trek hem aan en ga in het tussenstuk geduldig achter een jongen staan die geforceerd op de 'deur openen' knop staat te drukken. Bij de plus min vijfendertigste keer gaat de deur dan eindelijk open en nadat de jongen onnatuurlijk de trein uitspringt, stap ik rustig uit en begin het perron af te lopen.
Als ik het station uit wandel, word ik me bewust van een ongelijkheid in mijn pas, alsof mijn ene been langer dan het andere is geworden. Met het gevoel dat ik scheef loop ga ik bij het Smakkelaarsveld op een bankje zitten, kijk onder mijn schoen en ontdek diep in de zigzagzool verzonken een platgetrapte donkere massa kauwgom. Er rest me niet veel meer dan op te staan en op zoek te gaan naar een stevig, maar dun takje om de kauwgom van onder mijn schoenzool te verwijderen. Al snel vind ik een geschikt exemplaar. Terwijl ik kokhalsneigingen onderdrukkend zit te pulken, te schrappen en te porren, vinden verscheidene passanten het nodig mij het leven nog net iets zuurder te maken met gevatte opmerkingen of misplaatst mededogen. Dank u. Ik kan u mededelen dat onder de eerste laag zwarte kauwgom nog iets roze zat, als vlees, waarvan een zoete walm mijn neus ingleed en me bijna over het kokhalsrandje duwde. Wat onsmakelijk dat intieme contact met de mondinhoud van een vreemde, die peilloze platvloersheid van mensen die kauwgom kauwen en het ter plekke van hun lippen laten vallen. De nood om mijn handen te gaan wassen bereikt echter zijn piek, daarom sta ik op, smijt mijn takje de gracht in, kijk om me heen, laat de lelijkheid van het stationsgebied even op me inwerken, en daarna been ik verbolgen weg.
Op de weg naar huis, kan ik het niet meer loslaten en raak ik het gevoel dat ik scheef loop door de kauwgom niet meer kwijt. Dwangmatig moet ik met mijn hoofd gebogen iedere tegel onderzoeken op kauwgomsporen, voordat ik mijn voet erop plaats. Pas bij het horen van een claxon kijk ik weer op, en staar recht in een poster van NederlandSchoon met de uitdagende tekst 'Met hetzelfde gemak gooi je het in de afvalbak ', een vertrouwde mensenhaat maakt zich van me meester, en vol walging vervolg ik mijn weg.
Dubje
|